De modernisering van het secundair onderwijs

Zoeken

Dit document is enkel zichtbaar voor leden van de VCOV.
Word nu lid
De modernisering van het secundair onderwijs

In 2009 boog een commissie van experten zich onder leiding van Georges Monard over de pijnpunten in het secundair onderwijs. Bijna 10 jaar later werden de plannen voor de modernisering gerealiseerd in het decreet modernisering structuur en organisatie SO en in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende maatregelen rond de modernisering van het secundair onderwijs.

Sinds 2019 wordt de modernisering stapsgewijs ingevoerd.

De krijtlijnen van de verandering lees je hieronder.


1. Verhogen van kleuterparticipatie

Een goede schoolloopbaan start van jongs af aan. Hoe vroeger een kleuter naar school gaat, hoe kleiner de kans op schoolse vertraging. Ook al lopen er zeer veel kleuters school in het Vlaamse onderwijs, toch wil de overheid dat alle kleuters naar school gaan door de invoering van enkele concrete maatregelen: bijv. een ‘kleutertoeslag’ in de kinderbijslag bij inschrijving in de kleuterschool en de optrekking van het aantal halve dagen verplichte aanwezigheid in de derde kleuterklas.


2. Van basis- naar secundair onderwijs

De overgang van de basisschool naar de secundaire school zal in de toekomst geleidelijker verlopen. De overheid werkte een pakket van maatregelen uit zoals bijv.

  1. het oprichten van ‘proeftuinen’ rond differentiatie (lessen waarin de kennis van leerlingen wordt verruimd of verdiept of waarin men leerlingen bijkomende uitleg geeft) in het vijfde en zesde leerjaar;
  2. het inschakelen van vakleraren taal en wetenschappen;
  3. een vlottere doorstroom van informatie tussen het basis- en het secundair onderwijs;
  4. ...

Het getuigschrift basisonderwijs moet garanderen dat alle leerlingen dezelfde mogelijkheden hebben bij de start van het secundair onderwijs.


3. De eerste graad: algemene vorming én basisopties

In het eerste jaar van de eerste graad stromen leerlingen in in de A- of de B-stroom. Leerlingen met een getuigschrift lager onderwijs starten in de A-stroom, leerlingen zonder getuigschrift lager onderwijs starten in de B-stroom. De B-stroom is met andere woorden voor leerlingen die nog niet alle leerstof van het basisonderwijs onder de knie hebben. De leerstof wordt er in een tempo op maat aangeboden en er wordt meer ‘al doende’ geleerd.

In de nieuwe plannen voor het secundair onderwijs wordt de algemene vorming in de eerste graad van het secundair onderwijs versterkt. Alle leerlingen moeten een bepaald niveau halen. Naast deze algemene vorming komt er een keuzegedeelte om nieuwe vakken te verkennen of andere uit te diepen.

Het eerste jaar van de eerste graad
Zowel in de A- als in de B-stroom krijgen leerlingen in het eerste jaar per week: 27 uur algemene vorming + een keuzegedeelte van 5 uur.
Binnen die 5 uur zullen scholen differentiatiepakketten aanbieden. Deze differentiatie-uren worden voor sommige leerlingen ingezet om tekorten weg te werken (remediëring), terwijl andere leerlingen net extra uitgedaagd zullen worden.

Het tweede jaar van de eerste graad

In het tweede jaar is het verschillend voor de A- en de B-stroom:

  1. in de A-stroom is er: 25 uur algemene vorming + 2 uur voor differentiatie (verdiepen en remediëren) + een basisoptie van 5 uur;
  2. in de B-stroom is er: 20 uur algemene vorming + 2 uur voor differentiatie (verdiepen en remediëren) + 10 uur voor de basisoptie(s).

Basisopties zijn studieopties die een leerling maakt in het tweede jaar van de eerste graad en die een bredere observatie en oriëntatie mogelijk maken.
De Vlaamse Regering formuleerde aan de onderwijsverstrekkers een voorstel voor de basisopties. Op de website www.onderwijskiezer.be kan je alle basisopties voor de A-stroom en de B-stroom terugvinden. Scholen kiezen vrij welke basisopties ze aanbieden.

Ook nieuw is dat er na het eerste jaar geen B-attest meer gegeven kan worden. In de plaats komt een  A-attest met verplichte remediëring of met uitsluiting van een of meerdere basisopties. Dit kan dus de keuze voor een basisoptie inperken. Een C-attest kan slechts uitzonderlijk. Op die manier krijgen leerlingen extra kansen om hun interesses en talenten aansluiting te laten vinden bij het onderwijsaanbod.



4. De tweede en derde graad: van 29 studiegebieden naar 8 studiedomeinen

Het studieaanbod wordt gebundeld in één schema of matrix per graad met een indeling in:

-    8 studiedomeinen:
1.    taal en cultuur
2.    STEM
3.    kunst en creatie
4.    land- en tuinbouw
5.    economie en organisatie
6.    maatschappij en welzijn
7.    sport
8.    voeding en horeca

-    onderwijsvormen (aso, tso, bso, kso, buso OV3);
-    finaliteiten: studierichtingen geven voortaan duidelijk aan waarop een leerling wordt voorbereid:

  1. doorstroomgerichte finaliteit: doorstromen naar het hoger onderwijs (de onderwijsvormen aso en sommige studierichtingen in het tso en kso bereiden hierop voor);
  2. arbeidsmarktgerichte finaliteit: doorstromen naar de arbeidsmarkt (sommige studierichtingen in het tso en de onderwijsvormen bso en buso OV3 bereiden hierop voor);
  3. dubbele finaliteit: doorstromen naar hoger onderwijs of arbeidsmarkt (bepaalde studierichtingen uit de onderwijsvormen tso en kso bereiden hierop voor);
  4. de studierichtingen die men aanbiedt in het aso zijn ‘domeinoverschrijdend’: zij bereiden de leerling voor op studeren in het hoger onderwijs en behoren tot meer dan één studiedomein.

De tweede graad
In de tweede graad wordt het studieaanbod beperkt tot 75 studierichtingen. Dat is een vermindering met een kwart in vergelijking met nu. Er liggen zo veel mogelijk verschillende opties voor de leerlingen open naar de derde graad toe.
Als leerlingen naast de eindtermen ook de uitbreidingsdoelen van hun richting behalen, kunnen ze van een meer praktisch gerichte studierichting overschakelen naar een meer abstract gerichte. Dat is het zogeheten 'zalmmodel'. Dat kan vanuit de finaliteit ‘arbeidsmarkt’ naar ‘gemengd’, maar ook van ‘gemengd’ naar ‘doorstroom’.

De derde graad
In de derde graad worden de studierichtingen scherper geprofileerd en inhoudelijk fijnmaziger. De vermindering van het aantal richtingen is daarom kleiner en komt op 146.


5. Schoolconcept: vrij te kiezen

Elk schoolbestuur bepaalt, in het kader van de vrijheid van onderwijs, zelf welk schoolconcept het uitwerkt op basis van de nieuwe matrix. Niet elke studierichting binnen een bepaald studiedomein moet aangeboden worden. Wel moet het aanbod een inhoudelijk samenhangend geheel van studierichtingen vormen.

Dat betekent dat schoolbesturen zich verticaal zullen kunnen organiseren met:

  1. alleen doorstroomrichtingen (domeinoverschrijdend en/of domeingebonden);
  2. alleen studierichtingen met dubbele finaliteit (doorstroom/ arbeidsmarktgericht);
  3. alleen arbeidsmarktgerichte studierichtingen.


Schoolbesturen kunnen zich ook horizontaal organiseren met studierichtingen uit elk van de 3 finaliteiten van een domein.

Ook een combinatie van beide (studieaanbod over de domeinen heen in elk van de finaliteiten) zal mogelijk zijn.

De overheid zal de creatie van domein- of campusscholen stimuleren:

  1. een domeinschool groepeert aso-, tso- en bso-opleidingen rond één bepaald domein bijv. een domeinschool ‘land- en tuinbouw’ biedt in de tweede graad ‘natuurwetenschappen’ aan (doorstroomgericht), ‘biotechnische wetenschappen’ (dubbele finaliteit) en ‘plant, dier en milieu’ (arbeidsmarktgericht);
  2. een campusschool groepeert verschillende domeinen en finaliteiten op één plek. Een campusschool biedt verschillende studierichtingen uit meerdere domeinen aan maar niet alle keuzes binnen één domein.

Er komen voor die domein- of campusscholen financiële stimuli voor moderne en kwaliteitsvolle uitrusting in technische en beroepsgerichte studierichtingen.


6. Links