Kleine scholen doen ertoe - jan 2019

Zoeken

Probleemstelling

De VCOV ontvangt steeds meer vragen rond de opheffing/sluiting van kleine scholen of vestigingsplaatsen.

Zal deze trend in de toekomst aanhouden?

Vaak spelen de verouderde en de te renoveren infrastructuur, bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting en het daarmee gepaard gaande administratieve en financiële beleidsopties een rol in de beslissing om kleine scholen al dan niet open te houden. De VCOV wil met dit advies argumenten aanreiken om de dialoog tussen ouders, ouderraden, schoolraden en schoolbesturen constructief te voeren.

Voorwaarden

Communicatie tussen alle belanghebbenden is een basisvoorwaarde om tot een gedragen beslissing te komen. Scholen en schoolbesturen hebben overlegorganen waarin structuurwijzigingen moeten besproken worden: schoolraad, ouderraad, leerlingenraad (SO), pedagogische raad en medezeggenschapscollege. Het lokaal onderhandelingscomité heeft informatierecht.  Al deze participatieorganen hebben overlegbevoegdheid met het schoolbestuur vanuit het participatiedecreet van april 2004.

Schoolbesturen mogen dus niet autonoom beslissen om een school of vestigingsplaats te sluiten. Het is belangrijk dat schoolbesturen hierover eerst overleggen en transparant communiceren met de ouders, leerlingen (SO) en het personeel, zowel op het niveau van de school als op het niveau van de scholengemeenschap. Pas na dit overleg kan het schoolbestuur beslissen om een aanvraag ter advisering en ter goedkeuring in te dienen bij de interne planningsinstanties (Adviesraden Katholiek Onderwijs Vlaanderen, respect. Diocesane Plannings- en Coördinatiecommissie – DPCC). Aan de aanvraag worden alle adviezen van de participatie-organen toegevoegd.
Schoolbesturen van aangrenzende scholen/scholengemeenschappen kunnen bezwaar maken tegen de aanvraag. Gaat men niet akkoord met de getroffen DPCC-beslissing, dan kan de aanvrager (in het geval van een negatieve beslissing) of de bezwaarmaker (in het geval van een positieve beslissing) in beroep gaan bij de Centrale beroepscommissie. De Centrale beroepscommissie neemt een eindbeslissing.
Op alle niveaus zijn vertegenwoordigers van VCOV aanwezig.

Aandachtspunten

Om een constructieve dialoog te kunnen voeren, vindt de VCOV het belangrijk dat de bevoegde overlegorganen tijdig op de hoogte gebracht werden van de intentie (en niet de beslissing) tot sluiting van een kleine vestigingsplaats.

Om het gesprek voor te bereiden is het goed om na te denken over de vraag wat een goede school inhoudt:
•    een klasvrije directeur?
•    aantal klassen?
•    aantal personeelsleden? Voor hoeveel klassen?
•    pedagogische didactisch infrastructuur (welzijn, hygiëne, (brand)veiligheid…)?
•    zorgbeleid?
•    minimum aantal leerlingen?
•    nodige werkingsmiddelen?
•    toekomstprognose voor de school in kwestie?
•    …

Overwegingen op een rij gezet:

1.    Recht op vrije schoolkeuze
De vrije schoolkeuze voor ouders is in de grondwet ingeschreven onder artikel 24 en is een fundamenteel recht. Voor schoolbesturen maken vestigingen deel uit van het grotere geheel. Zij veronderstellen dat bij een sluiting de leerlingen vanzelfsprekend naar de hoofdschool zullen komen.

Ouders daarentegen maken hun schoolkeuze op basis van bereikbaarheid, afstand, kleinschaligheid, het net waartoe de school behoort, het pedagogisch project, vrienden, emotionele overwegingen, nostalgie…
De hoofdschool ervaren ouders met andere woorden als een ‘andere’ school met een eigen schoolcultuur.

Bovendien is het goed het schoolaanbod in de omgeving in beeld te brengen zodat men weet welke leerlingenstromen – gewild en ongewild - naar welke andere scholen op gang kunnen gebracht worden door de dreigende sluiting van een kleine vestiging.

2.    Infrastructureel
De leefbaarheid van een school wordt gegarandeerd door een voldoende aantal leerlingen, die op hun beurt lestijden en werkingsmiddelen genereren voor het schoolbestuur. De VCOV vindt het lescomfort en de veiligheid van de leerlingen en het personeel belangrijk. Om over voldoende personeel en middelen te kunnen beschikken, zijn volgens de huidige regelgeving een 60-tal leerlingen nodig zonder op de solidariteit van de hoofdschool te moeten rekenen.

Vanuit een duidelijke visie op het personeelsbeleid binnen de vzw of scholengemeenschap kan een schoolbestuur personeel ter beschikking stellen voor de kleine vestigingsplaatsen, waarbij grotere scholen zich solidair opstellen naar kleine vestigingen toe. Zo kunnen scholen met een leerlingenaantal van minder dan 60 toch in stand gehouden worden. De hamvraag in het overleg is in hoeverre men solidair wil en kan zijn met betrekking tot het luik personeel en financies.

Infrastructurele problemen moeten realistisch beoordeeld worden vanuit de wetenschap dat samenwerking niet per se moet leiden tot mooie gebouwen, maar wel tot een netwerk van solidariteit, versterking van elkaar en respect voor de plaatselijke situatie.
Een veilige en behoorlijke infrastructuur maken hier deel van uit, zijn een basisvoorwaarde om kwalitatief onderwijs te kunnen aanbieden. De vraag of het open houden van een kleine vestigingsplaats doenbaar is, moet afgewogen worden tegen wat wenselijk is, wat economisch haalbaar/betaalbaar en pedagogisch-didactisch vereist is.
Wetende dat heel wat kleine scholen niet voldoen, is het onrealistisch deze last op de schouders van de ouderwerking te laten rusten. Het is belangrijk dat bekeken wordt wat met de nodige subsidies en eigen middelen haalbaar en wenselijk is om de schoolinfrastructuur te laten beantwoorden aan de vooropgestelde normen.

3.    Bestuurlijk aspect
De sluiting van een vestiging betekent voor het personeel een destabilisering. Zij kunnen ondergebracht worden binnen het groter geheel, maar is dit wenselijk? Welke weerslag zal dit hebben op het functioneren van de verschillende personeelsteams? Zijn juridisch alle gevolgen in beeld gebracht?

Voor ouders is ‘toegankelijkheid’ een belangrijk aspect. Het sluiten van kleine vestigingsplaatsen betekent in kleine leefgemeenschappen vaak dat de laatste ontmoetingsplaats voor jonge gezinnen en de plaatselijke leefgemeenschap teloor gaat. Vestigingen sluiten heeft een definitief karakter. De bestuurders moeten zich bewust zijn van hun impact op de geschiedenis van een lokale gemeenschap. Door beleidsdaden te stellen, treden ze in hun geschiedenis. In hoeverre moet het bestuur deze geschiedenis respecteren?

4.    Demografisch en urbanistisch bekeken
Bevolkingsgegevens geven een zicht op de bevolkingsevolutie. Het is belangrijk deze gegevens te gebruiken voordat de beslissing tot sluiting valt.
Belangrijke vragen die schoolbesturen en ouders zich moeten stellen:
•    Hoe evolueert de bevolking(saangroei)?
•    Hoe evolueerde het leerlingenaantal de afgelopen jaren?
•    Welke bevolkingsperspectieven neemt men waar op korte termijn?
•    Hoeveel ouders uit de parochie of dorp maken effectief gebruik van de wijkschool?
•    Waarom kiezen sommige ouders niet meer voor de wijkschool? (werksituatie, pedagogisch beleid…)
•    Is of wordt er voor- en naschoolse opvang voorzien? Wat zijn de financiële gevolgen voor ouders?
•    …

De VCOV pleit voor stads- en dorpsinbreiding zodat er voor wijkscholen een toekomst weggelegd is. De inbedding van een ‘brede’ wijkschool in de lokale gemeenschap is een belangrijke meerwaarde. Het ‘verbindend’ karakter van een school wordt mee bepaald door de inplanting van de school en de mate waarin de verschillende lokale actoren zich open opstellen voor elkaar.

5.    Milieuoverwegingen
We gaan ervan uit dat een kleuter of leerling van de lagere school binnen een realistische wandelafstand naar school moet kunnen gaan. Toekomstgericht moeten verre verplaatsingen en onveilige situaties met de fiets en de wagen vermeden worden. De luchtkwaliteit in en rond de scholen is gebaat bij een doordachte mobiliteitsvisie, waarin de VCOV pleit voor kwaliteit: meer gezinstijd, gezonde lucht  in en rond de schoolgebouwen, duurzaam en gezond vervoer, kortom leefbare dorps- en stadskernen voor de kinderen, in welke samenlevingsvorm ook.
De schoolgebouwen zelf moeten eveneens kunnen getuigen van een milieubewust beheer. Is dit haalbaar met de voor handen zijnde infrastructuur? Is er een milieuvriendelijke verwarmingsinstallatie? Werd er voldoende geïsoleerd? Werd het asbest in de gebouwen verwijderd? Is de brandveiligheid gegarandeerd?

6.    Sociale aspecten
Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat kleine klasgroepen een positieve invloed hebben op de verdere schoolloopbaan van leerlingen. Grote scholen kunnen hierin ook voorzien, maar de kleinschaligheid en familiale sfeer van kleine vestigingen bevorderen het welbevinden van veel leerlingen en hun ouders. Sommige zorgnoden zijn gebaat met kleinschaligheid en zijn daarom een win-win voor elke betrokkene.
 
Ook al zijn kleine vestigingen een personeels- of financiële last voor de hoofdschool, toch pleit de VCOV ervoor om op langere termijn de belangen van de lokale gemeenschap te respecteren. De school heeft in haar maatschappelijke rol de opdracht om het plaatselijke socio-economisch weefsel te ondersteunen. Een denkoefening/overleg waarin al de hoger vermelde aspecten worden meegenomen, levert argumenten om het schoolbestuur te motiveren tot het nemen van de juiste beslissing.

Oproep

Vind elkaar in:
•    een visie op beleid
•    organisatie
•    groei
•    samenwerking

met respect voor:
•    het verleden
•    de plaatselijke situatie
•    het personeel
•    de leerlingen en hun ouders.


Heb je een vraag voor VCOV? Contacteer ons!