Zoeken
Een staat van het gezinsbeleid in Vlaanderen. Odisee – Campus Schaarbeek 25/02/2025
Ongeveer 20 jaar geleden, toen ik bij de VCOV – de ouderkoepel voor het vrij onderwijs, begon te werken, klaagden scholen over bemoeizieke ouders: ouders die hun zeg wilden doen over de aanpak in de klas of over de hoeveelheid huiswerk. De ouders boden weerwerk en klaagden op hun beurt over onrealistische verwachtingen voor de carnavalkostuums en over herfstbladeren die tegen de volgende dag meegebracht moesten worden.
De spanningen tussen school en ouders zijn er in die 20 jaar niet op verminderd. Wel is de toon veranderd: “Ouders hebben geen respect; ze betalen de schoolrekening niet, maar hebben wel de nieuwste smartphone; ze trekken ons gezag in twijfel.” Andersom verwijten ouders leerkrachten dat ze te veel vakantie hebben en dat ze weigeren om rekening te houden met de specifieke onderwijsbehoeften van hun kind. “En de directeur heeft er niks aan te zeggen want hij (of zij) vindt toch geen vervanging.”
U hoort deze dingen wellicht net als ik op elk familiefeestje of receptie. Iedereen waant zichzelf immers onderwijsspecialist of op zijn minst ervaringsdeskundige. Ik hoop dat u het de moeite blijft vinden om te reageren en dat u uw gesprekspartners aanmaant om niet mee te gaan in het polariserend denken waarbij ‘wij’ tegenover ‘zij’ worden gezet.
Jarenlang bestond de samenwerking tussen ouders en school eruit dat beide partijen elk op hun eigen terrein werkten. Ouders waren verantwoordelijk voor de opvoeding, terwijl de school zich richtte op het onderwijs. Dit model hield stand zolang er continuïteit in waarden, opvoedingsmethoden en wederzijdse verwachtingen was. In de huidige samenleving, gekenmerkt door toenemende diversiteit en complexiteit, schiet deze traditionele aanpak tekort. Allerlei maatschappelijke veranderingen, denk aan de groeiende culturele en sociale verscheidenheid, veranderende gezinssituaties en de invloed van technologie, hebben geleid tot een breder scala aan opvoedingsstijlen en verwachtingen. Hierdoor sluiten de thuis- en schoolcontext niet altijd meer vanzelfsprekend op elkaar aan. Om de verschillen te overbruggen, is een ander soort samenwerking noodzakelijk geworden.
In navolging van Jan De Mets, onderzoeker bij het Steunpunt Diversiteit en Leren van de UGent, spreken we over een partnerschap. Het gaat om een wederkerige relatie waarin ouders, school en leerlingen samen aan hetzelfde doel werken, nl. leerlingen maximale leer- en groeikansen bieden. In een partnerschap zijn de verwachtingen en bezorgdheden in beide richtingen belangrijk. Het gaat om een duurzame, wederkerige relatie vanuit een bewuste maar vrijwillige keuze voor samenwerking.
Het Steunpunt Diversiteit en Leren geeft het partnerschap vorm in een model met 5 armen van een zeester. Ik licht er enkele uit. De eerste is de betrokkenheid van ouders op school. U weet wel: de infoavond begin september, het jaarlijks schoolfeest, maar ook het mee nadenken met de school in de ouderraad. Van deze klassiekers weten we dat er een beperkte, maar toch positieve samenhang is met de leerprestaties en het welbevinden van leerlingen. We weten ook dat er veel drempels zijn en dat het een uitdaging is om de diverse groep ouders te bereiken. Als ouderkoepel zien we dat scholen heel veel inspanningen leveren om de drempels weg te werken of op zijn minst te verlagen. Al die initiatieven verdienen absoluut onze waardering omdat we zien dat de inspanningen renderen. Ook ouderwerkingen vervullen hier een opdracht: zij denken mee na met de school en brengen de ideeën in de praktijk door laagdrempelige ontmoetingsactiviteiten te organiseren. Zo komen ouders op een informele manier in contact met andere ouders en met de school en wordt de relatie opgebouwd.
De tweede arm is de betrokkenheid van ouders op de schoolloopbaan in de schoolse context zelf. Het meest bekende voorbeeld hiervan is het oudercontact. U zal mij het belang van een oudercontact niet horen onderschatten, maar geef toe: u heeft zich allen al wel eens afgevraagd of het echt de moeite was om daarvoor twee uur vroeger te stoppen met uw werk. Maar nogmaals, het belang van een constructief en wederkerig gesprek over de leervorderingen van de leerling en een plan van aanpak mag niet onderschat worden. De vraag is alleen of het klassieke 10-minutengesprek de efficiëntste manier is om dat te doen.
Waar ik toe wil komen, is de derde arm van de zeester: de betrokkenheid op de schoolloopbaan die ouders thuis aan de dag leggen. Uit een reviewstudie concluderen Bellens en De Fraine (KULeuven) dat het grootste effect op de leerprestaties en het welbevinden komt van hetgeen ouders thuis doen: interesse tonen voor het schoolleven, hoge verwachtingen stellen en informele leerkansen aanreiken. Het gaat over wat ouders thuis doen, maar vergis u niet: de school kan hier ook bij ondersteunen. Veel ouders zijn bijvoorbeeld onzeker over wat van hen verwacht wordt met betrekking tot het huiswerk, of ze weten niet of het wel goed is dat hun kind ook in de moedertaal wordt voorgelezen, … In deze voorbeelden is het belangrijk dat de school duidelijk aangeeft wat de verwachtingen naar ouders zijn. Thuisbetrokkenheid gaat over wat ouders thuis doen, maar daarvoor moeten zij zicht hebben op wat de kinderen op school doen. Een maandkalender met de weekthema’s van de kleuterklas of een kijknamiddag in het atelier zijn voorbeelden van zaken die ouders daarbij helpen.
Peter de Vries, een Nederlands expert in ouderbetrokkenheid, stelt dat alle ouders betrokken zijn, maar sommige weten niet hoe ze dat moeten doen. Of ze doen niet wat wij veronderstellen dat betrokken ouders zouden moeten doen. Dat heeft te maken met verwachtingen maar ook met waarden en normen. Ik heb een tijdje huiswerkbegeleiding gegeven aan een jongen uit Iran. Als hij een toets had, mocht hij niet naar de voetbaltraining want hij moest gans de avond studeren. En als de toets dan nog niet goed ging, dan vonden de ouders dat de school meer huiswerk moest geven zodat hij zich beter kon voorbereiden. Dan is het niet evident om te zeggen dat, volgens ons, een uurtje studeren in de lagere school meer dan voldoende moet zijn.
Als de zogenaamde thuisbetrokkenheid inderdaad van groot belang is, dan begrijpen we dat de overheid meer en meer naar ouders kijkt. Ouders moeten hun verantwoordelijkheid nemen en zorgen dat hun kleuter zindelijk naar school komt. Ze moeten erover waken dat hun kind elke dag naar school komt. Ze moeten zelf Nederlands spreken of het zo snel mogelijk leren. Ze moeten weten naar welke sites hun kind surft en welke sociale media het gebruikt. Ouders moeten heel veel en in een partnerschapsmodel mogen we inderdaad verwachten dat ze hun verantwoordelijkheid nemen maar het is ónze verantwoordelijkheid om te zorgen dat de ouders dat ook effectief kunnen.
Als ik zeg ‘ónze verantwoordelijkheid’ denkt u misschien dat ik de verantwoordelijkheid van professionals bedoel. Dat klopt deels, maar het Kinderrechtenverdrag gaat nog verder. Artikel 18 stelt dat beide ouders de eerste verantwoordelijken zijn voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen en dat de Staat hen bij deze taak dient te ondersteunen. “De Staat verleent passende bijstand aan ouders bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen.” Een groep ouders heeft om allerlei redenen meer nood aan die bijstand, maar vindt die niet altijd wanneer er nood aan is. We weten dat er overal wachtlijsten zijn. Alle voorzieningen, diensten en ook het onderwijs staan enorm onder druk maar hierdoor verhoogt ook de druk op ouders en blijven ze met hun noden in de kou staan.
Critici zullen zeggen: maar het zijn niet die ouders die we bedoelen. Enkel de ouders die hun verantwoordelijkheid niet wíllen opnemen, die moeten we aanpakken. Maar waar ligt de scheiding tussen onwil en onkunde? Is er wel een scheiding? En kunnen we werkelijk objectief vaststellen wie zijn verantwoordelijkheid wel wil opnemen, maar het niet kan en wie het wel kan, maar het niet wil?
Als student is mij ingepeperd dat positief gedrag gestimuleerd wordt door te belonen en negatief gedrag afgeremd door te straffen. Er werd dan onmiddellijk aan gekoppeld dat belonen zoveel maal effectiever is dan straffen. Het is al vele jaren geleden dus ik moet u de exacte coëfficiënt schuldig blijven. Ik denk in ieder geval nog in veel situaties terug aan de hond van Pavlov en de duiven van Skinner. Voor zover ik weet, is er nog geen nieuwe evidentie die de leerpsychologie tegenspreekt. Ik verwijs in dit verband naar een schriftelijke, parlementaire vraag waarvan het antwoord op 15 januari gepubliceerd werd op de website van het Vlaams Parlement. De vraag luidt: zijn er cijfers of andere evidenties die aantonen dat een terugvordering van toeslagen leidt tot minder afwezigheden? Het antwoord was kort: neen.
Volgens de VCOV kan de zorg om het welzijn en de ontwikkeling van kinderen niet anders dan een gedeelde verantwoordelijkheid zijn. We stellen vast dat problemen met autoriteit, een gebrek aan respect en elementaire beleefdheid niet alleen in het onderwijs opduiken. Onze ganse maatschappij leidt eronder. Enkel en alleen met de vinger naar de opvoeding wijzen, is dan wellicht wat kort door de bocht. Maar we moeten natuurlijk ergens beginnen met het zoeken naar een antwoord en het voorwerp van mijn betoog is ook de relatie ouders – school.
De basis van deze relatie is vertrouwen. Het is letterlijk het fundament van het participatiehuis, een model dat we ontworpen hebben in samenwerking met de collega’s van de andere netten. In het huis combineren we de plaatsen waar ouderbetrokkenheid plaatsvindt, denk aan de armen van de zeester van Jan De Mets, met de niveaus van betrokkenheid. Ouders zijn betrokken bij hun eigen kind thuis, in de klas, in de school en in de ouderwerking. En op elk van die plaatsen kunnen zij mee-leven, mee-weten, mee-helpen, mee-denken en mee-bepalen. Dit leidt tot een matrix of een huis met vele kamers. Het ganse model toelichten, zou mij te ver leiden (voor mij met korte ei, maar voor u met lange ij). Op het fundament van het huis, namelijk vertrouwen, wil ik wel graag dieper ingaan. Dat vertrouwen een sleutelbegrip is, wordt wetenschappelijk bevestigd.
Vertrouwen is één van de componenten van zogenaamd ‘academisch optimisme’. Ik citeer uit een artikel in Brandpunt van december 2024 over de masterproef van Vanessa Wellens en Ann Jonckheere maar Jan Vanhoof schreef er in 2021 ook al over op Edubronblogt. Academisch optimisme is een schoolkenmerk dat een positieve invloed heeft op leerlingenprestaties. Het gaat o.a. over de lat hoog leggen, de onderwijstijd optimaal benutten en het geloof in eigen kunnen als schoolteam. Als men kijkt naar scholen waar de leerlingen tegen alle verwachtingen in tot goede leerprestaties komen, dan blijkt het vertrouwen in leerlingen en ouders een grote rol te spelen. Het vertrouwen in ouders, of de positieve kijk op ouders, heeft een impact op de leerprestaties zelfs als de ouders niet echt zichtbaar aanwezig zijn op de school. Denk aan de eerste arm van de zeester: de betrokkenheid van ouders op school zelf.
Vertrouwen is één van de componenten van academisch optimisme. Het gaat over het geloof dat iedereen handelt in het beste belang van elkaar. Dit werkt langs twee kanten: wanneer er wederzijds vertrouwen is, worden de betrokkenheid en samenwerking bevorderd. Dat creëert een ondersteunende omgeving waarin iedereen zich inzet voor het beste resultaat. Het vraagt wederzijds respect, vertrouwen en open communicatie zodat ieders expertise kan ingezet worden voor het gemeenschappelijk doel: nl. kinderen optimaal laten groeien en bloeien.
Ik vat voor u samen: academisch optimisme bestaat o.a. uit vertrouwen in ouders en het heeft een positieve invloed op de leerlingenprestaties.
Investeren in een warm onthaal van ouders gedurende een gans schooljaar lang, is investeren in de relatie zodat er verbinding groeit. De return voor scholen is dat hun expertise gecombineerd wordt met de ervaringen van ouders. Samen zoeken naar de beste aanpak leidt tot gedragen acties en maakt dat ouders en school samen aan hetzelfde zeel trekken.
Onlangs was ik op een beroepscommissie naar aanleiding van een definitieve uitsluiting. De ouder hekelde de vermeende laattijdige communicatie van de school waardoor ze thuis geen maatregelen kon nemen. Een lid van de beroepscommissie vroeg aan de ouder welke maatregelen zij dan thuis zou nemen en of dat wel effect zou hebben. We kunnen discussiëren over het antwoord want de ouder stelde dat zij het smartphone gebruik zou inperken, maar de essentie is de overtuiging van de ouder dat zij thuis impact kan hebben op het gedrag van haar zoon op school. Dat is een cruciaal punt: de overtuiging dat thuis en school geen twee aparte werelden zijn, maar dat we kunnen samenwerken om elkaar te versterken.
Ik eindig met woorden van Peter de Vries: sommige ouders zijn rijk, andere arm. Er zijn ouders die nog geen Nederlands spreken en ouders die niet op hun mond gevallen zijn. Ouders die gescheiden zijn en in diverse gezinsvormen leven. Ouders met financiële problemen, een psychische zorg of verslavingsproblematiek. Wie de ouders ook zijn, elk kind heeft recht op een goede samenwerking met ouders. Dat kan meer of minder inspanning vragen maar het kind staat altijd voorop. Samenwerken met ouders is niet om de ouders tevreden te stellen of omdat het moet, maar omdat het in het belang van het kind is dat ouders en school samenwerken.
Omgekeerd mag je van ouders zeker respect en vertrouwen in de school verwachten. Zij moeten de grenzen van de school respecteren. Gelukkig stellen de meeste ouders zich constructief op en waarderen ze de professionaliteit van de school. Dat zouden we bijna vergeten in het ganse discours over ouderlijke verantwoordelijkheid.
Waar er nog werk aan de winkel is, roept de VCOV iedereen op om het niet op te geven en in partnerschap te blijven inzetten op ouderbetrokkenheid, op een warm onthaal en op verbinding in de relatie. Dat kost tijd en energie maar vertrouwen is het fundament van het participatiehuis en er is geen andere optie dan te zorgen dat het fundament stevig gebouwd is.
Ik dank u voor uw aandacht.
Kim Bogaerts, directeur cel onderwijs VCOV